OefeningenWerkwoordstijdenVervoeging van werkwoordenNaamvallenSubstantieven en lidwoordenBijvoeglijk naamwoordenGetallen
Getallen 1 tot 20Gebruiken van de getallenRangtelwoordenGetallen 1 tot 100
VoornaamwoordenBijwoordenVoorzetselsVoegwoordenDuitse zinnenLijdende vorm
Vervoeging van werkwoordenWoordenschat
Oefeningen-Getallen-Rangtelwoorden

Duitse Rangtelwoorden

Een rangtelwoord is een telwoord dat een rangvolgorde in een rij weergeeft. Bijvoorbeeld: eerste, tweede, derde, enzovoort. In deze oefening staat per vraag het cijfer gegeven maar hier zal een rangtelwoord van gemaakt moeten worden. Het is belangrijk goed te letten op de verschillende uitgangen die een rangtelwoord kan krijgen bij verschillende vormen (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig) of per situatie.

Oefeningen

Vorbeeld: Dies ist das erste Beispiel und dieses das zweite.

1.) Meistens schaue ich das [1.] oder das [2.] Programm.

2.) Der [2.] Sieger ist der [1.] Verlierer.

3.) Mein Bruder ist das [2.] Mal verheiratet und erwartet das [3.] Kind.

4.) Ich gehe dass [5.] Jahr zur Schule.

5.) Das [2.] ist schöner als unser [1.] Auto.

6.) Das [1.] Wort meines Bruders war „Mama“ und sein [2.] „Papa“.

7.) Unser [1.] Auto war ein VW, das [2.] ein Audi.

8.) Ihr [1.] Freund hieß Klaus, der [2.] hieß Gustav.

9.) Montag ist der [1.] Tag der Woche, [2.] ist der Dienstag.

10.) Ich bin heute Ski gefahren. Es war mein [1.] Mal / Es war das [1.] Mal.

11.) Meine Wohnung ist im [2.] Stock.

12.) Ich fliegen morgen zum [3.] Mal nach Frankreich.

13.) 2014 wird Deutschland zum [4.] Mal Fußballweltmeister.

14.) In der [3.] Stunde haben wir Mathematik, in der [4.] Deutsch.

15.) In der [3.] Reihe sitzt der General, in der [5.] seine Frau.

16.) Morgen kaufen wir unser [1.] Haus.

17.) Mein [1.] Wort war "Papa", mein [2.] "Mama".

Controleer antwoorden >>

Alle oefeningen van "Teksten"