OefeningenWerkwoordstijdenVervoeging van werkwoorden
Wederkerende werkwoordenScheidbare werkwoordenRegelmatige werkwoordenOnregelmatige werkwoordenModale werkwoordenWerkwoord "sein"Werkwoord "haben"Werkwoorden "sein" en "haben"Werkwoord "werden"Werkwoorden en voorzetselsWerkwoord "lassen"
NaamvallenSubstantieven en lidwoordenBijvoeglijk naamwoordenGetallenVoornaamwoordenBijwoordenVoorzetselsVoegwoordenDuitse zinnenLijdende vorm
Vervoeging van werkwoordenWoordenschat
Oefeningen-Vervoeging van werkwoorden-Wederkerende werkwoorden

Wederkerende werkwoorden

Deze werkwoorden zijn extra lastig in het gebruik in een vreemde taal. Maar door goed te oefenen en te herhalen zal je dit ook zeker goed leren gebruiken. Wederkerende werkwoorden hebben een wederkerend voornaamwoord bij zich die vaak na het vervoegde werkwoord geplaatst wordt. Zoals bijvoorbeeld:

zich wassen - ik was me

zich vergissen - zij vergist zich

In deze oefening ga je het hele werkwoord vervoegen zodat de juiste vorm van het wederkerend werkwoord ingevuld kan worden. Hierbij dient gelet te worden op de vorm (mannelijk, vrouwelijk of onzijdig) en de situatie.

Oefeningen

Vorbeeld: Ich lege mich heute schon früh ins Bett. [sich legen]

1.) Ich , dass du im Mai kommen wirst. [sich freuen]

2.) Ich , damit ich den Zug in Innsbruck erreiche. [sich beeilen]

3.) Wir im Schwimmbad erkältet. [sich haben]

4.) Wir auf das nächste Weihnachtsfest. [sich freuen]

5.) Wir an den Tisch. [sich setzen]

6.) Wir beim Aufbau des Partyzeltes, damit es schneller geht. [sich helfen]

7.) Ich für einen Job im Bereich Marketing. [sich bewerben]

8.) Wir heute Abend einen Krimi . [sich ansehen]

9.) Sie (plural) im Urlaub in Spanien. [sich erholen]

10.) Rudi und Max den Super-Ski im Fernsehen . [sich anschauen]

11.) Max und Conny nicht zu der Party einladen. [sich lassen]

12.) Meine Eltern im Urlaub erkältet. [sich haben]

13.) Das Kind im Kindergarten selbst die Schuhe . [sich anziehen]

14.) Er für das neueste Buch von Bill Clinton. [sich interessieren]

15.) Ihr heute Gäste , um zu feiern? [sich einladen]

16.) Du für moderne Kunst. [sich interessieren]

17.) Er nicht für die blaue Hose entscheiden. [sich können]

18.) Du sicher schon auf die Tage in Venedig. [sich freuen]

19.) Ich die Zeit, um zu träumen. [sich nehmen]

20.) Hat er , ober er im Sommer mit nach Rom fährt? [sich überlegen]

21.) Du das Projekt ruhig zutrauen. [sich können]

22.) Er um die Stelle als Pilot bei der Firma Lufthansa. [sich bewerben]

Controleer antwoorden >>

Alle oefeningen van "Teksten"