OefeningenWerkwoordstijdenVervoeging van werkwoordenNaamvallenSubstantieven en lidwoordenBijvoeglijk naamwoordenGetallenVoornaamwoorden
Persoonlijke voornaamwoordenWederkerende voornaamwoordenVragende voornaamwoordenBetrekkelijke voornaamwoordenOnbepaalde voornaamwoordenAanwijzende voornaamwoordenBezittelijke voornaamwoorden
BijwoordenVoorzetselsVoegwoordenDuitse zinnenLijdende vorm
Vervoeging van werkwoordenWoordenschat
Oefeningen-Voornaamwoorden-Vragende voornaamwoorden

Duitse vragende voornaamwoorden

Vragende voornaamwoorden ("wie", "wat", "welke" etc.) vind je aan het begin van de zin, vaak is het het eerste woord van de zin, maar dat hoeft niet. Sommige vragende voornaamwoorden in het Duits zijn onveranderlijk ("wat" is bijvoorbeeld altijd "was"), maar de vorm het vragende voornaamwoord "wie" ("wer" in het Duits) is afhankelijk van de naamval van het vragende voornaamwoord in kwestie.

Bij deze meerkeuzeoefening moet je het ontbrekende vragende voornaamwoord invullen, in de goede naamval.

Oefeningen

Vorbeeld: Wem gehört das Auto? Meinem Vater.

1.) geht es dir? Ganz gut und dir?

2.) heißt dein Bruder? Er heißt Fritz.

3.) ist du am liebsten? Pizza!

4.) steht der Eiffelturm? Natürlich in Paris.

5.) heißt der Präsident Deutschlands? Joachim Gauck.

6.) steht dein Auto? Hier, neben der Straße.

7.) bist du nicht in der Schule? Weil ich krank bin

8.) hoch ist der Eiffelturm? Mindestens 300 Meter.

9.) ist dein Beruf? Ich bin Maler.

10.) wurde Deutschland das erste Mal Fußballweltmeister? 1954.

11.) kommt ihr? Wir kommen aus England.

12.) ist größer? Karl oder Helmut? Ich glaube Helmut ist größer.

13.) gehört das schöne Haus? Meinem Onkel.

14.) fährt dieser Zug? Der Zug fährt nach Italien.

15.) gehst du? In die Schule.

16.) Auto ist das? Das ist das Auto meines Bruders.

17.) liebst du? Ich liebe Theresa.

Controleer antwoorden >>

Alle oefeningen van "Teksten"